Percy Jones in de woestijn

Exclusief online interview met de Brand X-bassist

Muzieknieuws 21-08-2020 12:45

Percy Jones stond op het punt naar Europa af te reizen voor een serie optredens met zijn oude liefde, Brand X. De uitbraak van het coronavirus doorkruist het weerzien met Nederland.

Tekst: Thijs Papot * Fotografie:

‘Ik heb de afgelopen weken veel mensen gesproken, maar niemand gezien. Behalve mijn vrouw natuurlijk. Mijn enige indulgence is een dagelijks rondje naar de koffiecorner, twintig minuten frisse lucht.’ Het is warmer lenteweer in New York, en het wordt weer druk op straat, zegt Jones. Na weken van strenge lockdown en sombere berichtgeving over dramatische sterftecijfers, staat alles in het teken van een afvlakkend curve en versoepeling. ‘Maar dat mensen mondkapjes dragen, geeft toch een soort gevoel van veiligheid.’

Zorgen om zijn gezondheid waren de afgelopen tijd best op zijn plaats, gezien zijn leeftijd en conditie. Jones (1947) is nog maar nauwelijks hersteld van prostaatkanker, en met name van de intensieve behandeling die hem de afgelopen anderhalf jaar aan de kant hield. ‘Daarbij vergeleken heeft dit gezondheidsrisico voor mij persoonlijk minder impact’, zegt hij relativerend.

Zijn stem klinkt breekbaar. Maar een praatje over de wederopstanding van Brand X is welkom. ‘Als ik een positieve draai aan de hele situatie moet geven: ik zag nogal op tegen de tour, want ik ben eigenlijk nog niet helemaal fit. Als ik door de coronacrisis nog een half jaartje kan aansterken, wellicht wel.’

Die geplande serie optredens, langs de Amerikaanse oostkust en Groot Britannië, zou eindigen in Zoetermeer - het eerste optreden van de band op Nederlandse bodem sinds 1978, toen ze met oa Frank Zappa in het Haagse Zuiderparkstadion speelden.

Je kunt in ieder geval stellen: Brand X is nog niet vergeten. De geboekte shows zijn een erkenning voor de band waarmee Jones in 1976 in de muzikale schijnwerpers belandde, met het verschijnen van hun debuutalbum, Unorthodox Behaviour.

Het ontstaan van de band, twee jaar eerder, valt samen met een periode ‘waarin electric jazz veranderde in jazzrock, en de basgitaar meer werd dan alleen maar een begeleidingsinstrument’, aldus Jones. Tijdens jamsessies in het Zuid-Londense Notting Hill leert hij toetsenist Robin Lumley en gitarist John Goodsall kennen, met wie hij een voorliefde deelt voor Amerikaanse Jazz fusion-pioniers als Return to Forever en Mahavishnu Orchestra. Als kort daarop Genesis-drummer Phil Collins de gelederen versterkt, lijkt de ideale bezetting compleet.

De band wordt getekend door Island Records. Maar de plaat die ze vervolgens opnemen, stelt teleur. Een funkplaat-met-zang, ‘Below Average White Band’ aldus Jones. Ze vragen om een herkansing, ditmaal instrumentaal, en Island stemt toe. Zo neemt het avontuur met Brand X al vroeg een eigenzinnige wending, iets wat kenmerkend lijkt voor het verdere verloop van Jones’ muzikale pad.

Mingus
Jones heeft tussentijds een fretloze Fender Precision aangeschaft, waarin zijn bewondering voor Jazz-contrabassisten als Charles Mingus samenvalt met zijn voorkeur voor de volume en attack van een elektrische bas. Met deze overstap is de basis voor zijn geluid gelegd: de (drievingere) percussieve aanslag, flageolettes en perfecte intonatie maken zijn spel bij uitstek geschikt voor het fretloze instrument en is sindsdien uit duizenden herkenbaar.

Hoe de band wél wil klinken, wordt duidelijk op hun definitieve debuutplaat, een creativiteitsexplosie van sferische composities, ergens in een onontgonnen grensgebied tussen progrock, funk en fusion - ‘progjazz’, volgens de bandleden zelf. Jones – die ook op marimba te horen is – drukt een grote stempel op het bandgeluid als virtuoze dribbelaar en spelverdeler, maar is zeker niet de enige smaakmaker. Het viertal onderscheidt zich door de combinatie van talent, chemie en veelzijdigheid, want moeilijk in een hokje te plaatsen.

Tegenover de exotische melodielijnen van Goodsall en Lumley, vormt Jones een onnavolgbare maar soepele ritmetandem met Collins, die in Brand X een vehikel heeft gevonden om als jazzrockdrummer te excelleren. ‘Ik had een goeie click met Phil, muzikaal gezien zeker. We hebben eindeloos gejamd en vormden natuurlijk het fundament voor alle opnamen, in een tijd waarin alles in één take werd opgenomen, dus ook het interessante spontane samenspel.’


Opmerkelijk genoeg is Island niet enthousiast over de nieuwe plaat en het contract wordt ontbonden. Bijna een jaar na de opnamen verschijnt het debuut alsnog via Charisma, het label van Genesis. De plaat wordt positief ontvangen, evenals de iets experimentelere opvolger Morrocan Roll. De band toert door Europa en de VS en wordt in 1978 zelfs uitgeroepen tot ‘beste nieuwe band van het jaar’ door de lezers van NME.

Collins en Jones verrichten in deze periode veel sessiewerk samen, onder meer voor Peter Gabriel en Brian Eno, die hen vraagt mee te spelen op Another Green World (1975). Dat Eno zijn muzikanten veel vrijheid geeft, valt terug te horen in het nummer Over Fire Island, dat sterk doet denken op de titeltrack van Brand X’ debuut. ‘Daar was Brian niet zo gelukkig mee, maar ja, het was mijn basloopje’, lacht Jones. Uiteindelijk spelen Jones en Collins mee op nog eens twee platen, waaronder Music for Films.

Jones verleent zijn diensten gelijktijdig aan progrockband Soft Machine, en is in korte tijd uitgegroeid tot een van de meest toonaangevende fretloze bassisten van zijn generatie - een status die hij onder meer bevestigt als ‘posterboy’ van Wal, de legendarische Britse basgitaarbouwers.

Maar de voortdurende bezettingswisselingen en drukke agenda’s van bandgenoten komen Brand X niet ten goede. Met name het succes van Collins als (inmiddels) Genesis-zanger reduceert Brand X tot zijn ‘hobbyband’. ‘Genesis was mijn echtgenoot, Brand X mijn hot mistress’, vat Collins het complimenteus samen.

John Giblin
Bovendien ontstaat na de derde studioplaat, Masques (zonder Collins en Lumley) de discussie: is Brand X wel toegankelijk genoeg? De tragiek van de band wellicht: te progrockish voor jazz-puristen, niet toegankelijk genoeg voor nieuwsgierige Genesis-fans. Volgens het management zou een groter publiek binnen handbereik liggen als Collins een zingende rol toebedeeld krijgt. Jones is hier - als enig bandlid – fel op tegen, waarop bassist John Giblin (o.a. Kate Bush, Simple Minds) wordt ingevlogen.

Uiteindelijk wordt besloten tot een omslachtig compromis: een volledig dubbele line-up, die elkaar afwisselen in de studio. Overdag De Collins-bezetting, Jones in de nachtelijke uren. Productief zijn ze wél, want er blijkt genoeg materiaal voor twee albums. De meeste nummers van de ‘dagploeg’, waaronder de ‘popliedjes’ van Collins, belanden op Product, een halfjaar later gevolgd door Do they Hurt, met meer materiaal van ‘Kamp Jones’.

‘Ik ben nog altijd tevreden over mijn eigen aandeel’, zegt Jones over het tamelijk onevenwichtige eindresultaat. ‘Een nummer als Not good enough staat nog steeds op de setlist. Maar ik vond het een slecht idee om een groter publiek aan te spreken met een andere sound. En laten we wel wezen, het heeft niet gewerkt.’

Toch komt het einde van de band, kort daarop, als een verrassing voor Jones: ‘Ik was me aan het voorbereiden op een Amerikaanse tournee, toen ik werd gebeld door de manager dat hij de band liet vallen en dat iedereen het voor gezien hield.’

Veel tijd om na te denken is er niet. Jones is zojuist naar New York verhuisd en leidt ineens ‘een totaal ander bestaan’: geen band, geen royalties, en de zorg voor een jong gezin. Hij belandt in East-Harlem, op de twaalfde etage van een woontoren, waar hij, ‘tot zijn eigen verbazing’, nog altijd woont. ‘Het is hier nu een stuk schoner en veiliger geworden. Maar begin jaren 80 was alles hier dodgy. En ik ben geen stadsmens. Ik ben opgegroeid op een boerderij op het platteland van Wales, waar ik nog steeds ieder jaar de zomer doorbreng.’

Dat hij nooit vertrok kwam naar eigen zeggen door zijn New Yorkse vrouw, maar ook door muzikale klimaat. ‘Als je muziek wilt maken, heeft het platteland niks te bieden. Hier is zoveel kwaliteit en diversiteit in muziek. Zoek je een goeie sitarspeler? Je zult m hier vinden.’

CBGB
Jones voelt zich thuis in de alternatieve New Yorkse scene, waar punkmuziek hoogtij viert in clubs als CBGB’s en Bottom Line. Zo maakt hij enige tijd deel uit van een bandje Noise R Us, genaamd. ‘Punk Jazz’ aldus Jones. ‘En dan vooral jazz omdat ík er deel van uitmaakte.’ Zijn voorliefde voor het experiment spreekt ook uit MJ12, zijn meer recente samenwerking met drummer Stephen Moses, oud-frontman van de New Yorkse cultband Alice Donut. Continuïteit is er ook: samen met Mike Clark (drummer naast Collins op de laatste twee Brand X-platen) formeert hij een nieuw jazzrock-trio, Stone Tiger.

In jaren tachtig blijft hij zich muzikaal ontwikkelen, stapt over op een 5-snarige bas (waarbij de B-snaar in C gestemd) en treedt op als soloartiest, temidden van sequencers en drumcomputers. Het resultaat, twee soloalbums, blijft jaren op de plank liggen, totdat een klein Duits label begin jaren negentig alsnog interesse toont.

Als hij John Goodsall vraagt voor een volgende soloplaat, en het platenlabel aandringt om de naam Brand X te gebruiken uit (jawel) commerciële overwegingen, is Jones aanvankelijk afhoudend. ‘Ik twijfelde of het nog wel leek op het oorspronkelijke bandgeluid. Maar een band ontwikkelt zich ook. En John en ik vormen uiteindelijk het muzikale hart en hoofd van de band, we zijn altijd de enige constante factor geweest.’

De jaren-negentig-versie resulteert uiteindelijk in twee Brand X-albums waarin het duo wordt bijgestaan door drummer Frank Katz - en incidenteel vibrafonist Marc Wagnon, afkomstig uit Jones’ andere jazzformatie, Tunnels. Het geluid is kaler en donkerder dan alle voorgangers - die gekenmerkt werden door veelvuldige mineur-majeur modulaties – maar toch onmiskenbaar Brand X. Of moet je zeggen: Percy Jones?

Een lange schare Percy-bewonderaars, onder wie prominente collega’s als Geddy Lee, Stu Hamm en Mick Karn, roemden door de jaren heen zijn unieke spel en kwaliteiten als bandmotor. En een nieuwe generatie bassisten demonstreert zijn eigen kunde (en die van Jones) via playalongs op youtube. Brand X is een tijdloos merk gebleken, iets wat ook wel spreekt uit de aanhoudende reeks (her)uitgaven van cut outs, bootlegs en compilaties.

Genoeg aanleiding, kortom, voor een reünie, die uiteindelijk in 2016 gestalte krijgt als 40-jarig jubileum van het debuutalbum. ‘Dat was spannend, want werkte het allemaal nog? Oude nummers zijn fysiek uitdagend, en tien avonden anderhalf uur achter elkaar spelen, is zwaar. Ik herstel niet meer zo snel als vroeger. Niet alleen de vingers overigens, maar ook mn rug. Maar ik ga er niet bij zitten hoor.’

Dat Jones en Goodsall het spel nog niet zijn verleerd, valt terug te horen op de twee livealbums die voortvloeien uit een clubtour door de VS in 2017, waarbij ze tevens worden herenigd met drummer Kenwood Dennard, die Collins (eveneens) verving in de jaren zeventig.

Zeventigers-zonder-roadie
Hun revival wekt de interesse van filmmaker Sylvain Despretz, die de band op de voet volgt en biografeert in de (bijna voltooide) documentaire, The Desert Years. De film toont zeventigers-zonder-roadie die nog steeds doen waar ze zin in hebben, en er nog steeds goed in zijn. Maar de titel refereert ook aan de magere jaren na Brand X waarin de huidige bandleden Goodsall en Jones een spreekwoordelijke tocht door de woestijn hebben gemaakt. ‘Dertig jaar lang’ maar liefst: Terwijl Phil Collins wereldhits scoort met Lee Sklar aan zijn zijde, verdient Percy Jones zijn geld bij een verhuisbedrijf of de reparatie van diaprojectors.

Een gedramatiseerd narratief? Volgens Jones niet. ‘Ik had graag mijn huur betaald met muziek maken, dat is na Brand X een beetje opgehouden. Hoe dat komt, heb ik me natuurlijk ook afgevraagd: Doe ik iets verkeerd? Ik ben er nooit achter gekomen, maar uiteindelijk een combinatie van dingen, denk ik. Geen management, bijvoorbeeld. En mijn spel is misschien ook niet overal inpasbaar. En als sessiemuzikant in New York, word je verondersteld alles in 1 keer goed in te spelen. Dat werkte voor mij niet zo, je moet toch dingen uitproberen.’

Dat hij nooit heeft leren noten lezen, noemt hij als een andere mogelijke oorzaak. ‘Ik ben nu te oud om er nog aan te beginnen, maar ik adviseer jonge bassisten: als je bladmuziek leert lezen, heb je meer werk. Maar doordat ik me altijd gedwongen zag ergens mijn eigen invulling aan te geven, heb ik waarschijnlijk wél meer een eigen geluid ontwikkeld.’



Toegegeven, voor iemand van zijn statuur heeft Jones een bescheiden discografie achter zijn naam staan. Hij is te horen op nummers van onder meer Steve Hackett, David Sylvian en Suzanne Vega, maar Brand X blijft de rode draad in zijn muzikale carrière. ‘Daar kom ik toch op uit. Want feitelijk doe ik qua spel precies hetzelfde als, zeg, vijftien jaar geleden. Maar nu sta ik weer in de belangstelling.’

Hij klaagt er niet over. Goud van Oud is industry. Zo speelde hij vorig jaar een paar avonden achter elkaar op een luxe cruiseschip van Florida naar Mexico, samen met Yes, Curved Air, Gong en andere Britse jaren 70-bands uit de progscene. ‘Een prijzig tripje hoor, vooral weggelegd voor senioren met geld.’

Het is duidelijk waar mensen voor komen, beaamt Jones. Zo leert een blik op de statistieken van Spotify dat Nuclear Burn, het openingsnummer van de debuutplaat, met afstand het meest wordt beluisterd. ‘Ik wil niemand teleurstellen, maar dat nummer is van de setlist. John en ik hebben het te vaak gespeeld en we zijn sick of it. Dat de eerste drie studioplaten het meest gewaardeerd worden, begrijp ik wel, maar er zitten genoeg pareltjes in het latere werk die ik liever speel. Ik bedoel: we zijn geen Brand X-tributeband, we zijn Brand X!’

Is daarmee de tocht uit de woestijn volbracht? Niet helemaal, want de afgelopen twee jaar werd hij geplaagd door tegenslag. Zijn ziekte om te beginnen, gevolgd door de afwezigheid van zijn levenslange muzikale compagnon Goodsall bij de geplande tours, om redenen die Jones onvermeld wil laten. ‘Heel onwerkelijk, voor het eerst in meer dan 45 jaar speel ik onze nummers zonder hem. Maar John is nog steeds in de band, en ik hoop dat hij snel kan terugkeren.’

Toch werd besloten de ‘reunion tour’ zonder hem door te zetten, waarna de coronapandemie deze Europese comeback alsnog doorkruiste. ‘Nee. Eigenlijk zijn we nog steeds niet helemaal uit die woestijn’, zegt hij lachend.

‘Moet je dit horen!’ Jones staat op van zn stoel en opent een raam, en trekt ons weer in de realiteit. Tussen de woontorens weerkaatst het geluid van pannen, potdeksels en joelende mensen. Het is de seven o’çlock appreciation; dagelijkse applaus voor medisch personeel. ‘Het is een vreemde sensatie. Je ziet niemand, maar hoort ineens het geluid van de mensen die hier al weken opgesloten zitten. Het heeft wel iets ritmisch. Ik heb er al een aantal goeie opnamen van, die ik wil gebruiken bij een volgende plaat, als setnoise.

‘Pandemie lijkt een mooi thema voor een conceptplaat. Op onze laatste studioplaat (uit ’97) staat een nummer getiteld Virus, die kan nu wel weer op de setlist. Profetisch toch?’ Een nieuwe Brand X-plaat dus? ‘Wat mij betreft wel, en er is animo voor, merken we bij optredens. Ik heb net met twee nieuwe nummers bezig en John zit ook nog vol ideeën. Materiaal genoeg dus en op dit moment ook tijd genoeg. Hoewel de tijd ons natuurlijk ook op de hielen zit. Ik word er niet jonger op.’


 

zoeken
zoeken